X woont in 2022 het gehele jaar in Zwitserland en ontvangt AOW- en pensioenuitkeringen uit Nederland, samen goed voor een verzamelinkomen van € 58.292. X doet aangifte als buitenlands belastingplichtige en vraagt voor het volledige inkomen voorkoming van dubbele belasting, met toepassing van het verlaagde tarief van 15% op grond van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland. De inspecteur stelt de aanslag IB 2022 vast conform de aangifte, past het tarief van 15% toe en berekent de verschuldigde belasting op € 8744. X stelt dat het verdrag vereist dat het tarief van 15% alleen geldt voor het deel van het inkomen dat in de tweede en hogere schijven valt, en dat toepassing van 15% op het gehele inkomen discriminerend is ten opzichte van inwoners van Nederland. De inspecteur stelt dat het verdrag de totale belastingheffing maximeert op 15% van het brutobedrag en dat de berekeningswijze correct is. X voert geen zelfstandige gronden aan tegen de beschikking belastingrente. In geschil is of Nederland de inkomstenbelasting over AOW- en pensioenuitkeringen aan een inwoner van Zwitserland mag maximeren op 15% van het brutobedrag en of deze toepassing discriminerend is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat art. 18 van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland de inkomstenbelastingheffing over AOW- en pensioenuitkeringen maximeert op 15% van het brutobedrag. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur dat deze maximering geldt voor het totale inkomen, ongeacht de tariefschijven. Het betoog van X dat toepassing van het 15%-tarief in de eerste schijf discriminerend is, omdat zowel inwoners van Nederland als van Zwitserland in de eerste schijf het reguliere tarief verschuldigd zijn, wordt verworpen. De maximering voorkomt dat het totale tarief boven 15% uitkomt, waardoor geen sprake is van ongelijke behandeling. Er is geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking, nu X daartegen geen zelfstandige gronden aanvoert. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen: