X drijft een eenmanszaak waarin hij zich bezighoudt met IT-gerelateerde werkzaamheden. In 2012 koopt hij bij het Haags Juristen College (HJC) buitenlandse entiteiten uit Cyprus, Belize en Letland. In 2013, 2014, 2015 en 2016 maakt hij in de IB-sfeer geen melding van inkomsten die door hem uit deze buitenlandse structuur zijn gegenereerd. In geschil zijn de (navorderings)aanslagen en de 100% vergrijpboeten van 2013, 2015 en 2016. Rechtbank Zeeland-West-Brabant matigt de boeten tot 55% (2013 en 2015) en 60% (2016), omdat de correcties zijn berekend met omkering van het bewijs en wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X voor alle jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. De schattingen van de inspecteur zijn grotendeels redelijk. De schatting van het box 3 inkomen is echter niet redelijk. X beschikt weliswaar over bankrekeningen in Turkije, maar de thans bekende saldi zijn veel lager zijn dan het heffingsvrije vermogen. X wilde bewust inkomsten uit het zicht van de Belastingdienst houden, zodat de 100% boeten gerechtvaardigd zijn. De boetegrondslagen zijn niet tot stand gekomen door ruwe schattingen, zodat er geen matiging kan plaatsvinden wegens omkering van het bewijs. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn worden de boeten wel gematigd met 20% (2013 en 2015) en 15% (2016). X krijgt een immateriële schadevergoeding, die door de samenhang met andere zaken wordt gematigd tot € 333,34.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 4.1
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 5.5
Wet op de loonbelasting 1964 artikel 12A
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67D
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Loonbelasting
Editie: 30 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag