X neemt in 1998 een paardenmanege over van A NV. In oktober 2005 draagt X de activa van de eenmanszaak over aan een speciaal daarvoor opgerichte BV. Bij de overnameprijs is sprake van badwill. In geschil zijn de IB-aanslagen 2005, 2006, 2008 en 2009. Gezien de negatieve resultaten over die jaren, stelt de inspecteur dat X geen onderneming drijft en er sprake is van een hobby. De inspecteur corrigeert de aangiften, omdat er geen bron van inkomen aanwezig is.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (V-N 2023/54.1.1) oordeelt dat X' activiteiten voor de paardenmanege een onderneming vormen in de zin van art. 6 Landsverordening IB 1943. Volgens het Gemeenschappelijk Hof gelden de activiteiten namelijk in het algemeen als potentieel winstgevend. Verder is de wijze, waarop X de activiteiten verricht, voldoende professioneel om redelijkerwijs daarmee positieve resultaten te kunnen behalen. Ook volgt het hof X in zijn stelling dat sprake is van aanloopverliezen. In de branche is een periode van 7-14 jaren voor het winstgevend maken van een onderneming normaal. Deze onderneming is echter wel, met de overdracht in oktober 2005, gestaakt. De overgebleven schulden kunnen geen zelfstandige onderneming vormen, zodat die schulden alsdan tot X' privévermogen zijn gaan behoren. Ook heeft de inspecteur de badwill terecht gecorrigeerd en vormt de op de schulden betaalde rente geen nagekomen bedrijfslast. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).