De FIOD treft bij een inval in een loods een illegale sigarettenfabriek aan met bijna 9 mln. onveraccijnsde sigaretten, alsmede ruim 9000 kilo tabak en meerdere buitenlandse arbeidskrachten, waaronder X. De inspecteur legt aan X een naheffingsaanslag accijns op. X wordt strafrechtelijk veroordeeld voor zijn aandeel in de illegale sigarettenfabriek. Het beroep tegen de naheffingsaanslag wordt door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan X is opgelegd.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2024/45.1.3) oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht aan X is opgelegd. X was ten tijde van de inval aanwezig in de loods en heeft derhalve de tabaksproducten voorhanden gehad of is hier in ieder geval bij betrokken geweest. Het argument van X dat er sprake is van een werkgever/werknemer-relatie tussen de huurder van de loods en de arbeidskrachten slaagt niet. Uit het strafdossier volgt dat X een eigen taak heeft en dat sprake is van gezamenlijk verrichte, nauw op elkaar afgestemde, werkzaamheden ten behoeve van de illegale productie van sigaretten. X is terecht aangeslagen voor het volledige bedrag van de accijnsschuld. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Belastingrecht algemeen
Editie: 16 september
Informatiesoort: VN Vandaag