X dient in januari 2020 haar aangifte IB 2018 in als binnenlands belastingplichtige. Zij geeft buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige arbeid aan en claimt vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst selecteert haar aangifte vanwege buitenlandse inkomsten, maar de aanslag wordt overeenkomstig de aangifte vastgesteld zonder inhoudelijke beoordeling. In 2020 doet X aangifte IB 2019, opnieuw met buitenlandse inkomsten en beroep op vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Naar aanleiding hiervan verzoekt de inspecteur om informatie, waaruit blijkt dat X als gezagvoerder bij een buitenlandse luchtvaartmaatschappij werkt. De inspecteur wijkt af van de aangifte over 2019 en verleent geen voorkoming van dubbele belasting. Ook legt de inspecteur een navorderingsaanslag op over 2018, waarbij de eerder toegepaste vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting wordt teruggenomen. In geschil is of de inspecteur mag navorderen over 2018.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur mag navorderen omdat de gegevens uit 2019 een nieuw feit vormen. De inspecteur maakt aannemelijk dat de mogelijkheid dat een inwoner van Nederland zijn dienstbetrekking op Malta uitoefent niet onwaarschijnlijk is. Het is tegenwoordig allerminst ongebruikelijk dat bij het vervullen van een dienstbetrekking in het buitenland ervoor wordt gekozen in Nederland te blijven wonen. Dat betekent dat de feiten die bekend werden bij de aanslagregeling 2019 gelden als ‘nieuw feit’ die navordering rechtvaardigen. Het bestaan van een uitworpreden vormt op zichzelf geen verplichting tot nader onderzoek. Het beroep van X is ongegrond.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 16
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 30 september
Informatiesoort: VN Vandaag