X woont sinds 2007 in België en ontvangt in 2019 naast een AOW een aantal uitkeringen uit Nederland, waaronder uitkeringen van Aegon en Honeywell. X heeft voor 2019 geen aangifte inkomstenbelasting ingediend. De inspecteur legt op basis van informatie van het Central Liaison Office een aanslag op waarbij hij de uitkeringen belast. X beroept zich op een vrijstellingsverklaring van 17 mei 2018 voor de Aegon-uitkering, waarin de inspecteur vrijstelling van loonbelasting verleent onder voorbehoud dat X voldoet aan de voorwaarden van het belastingverdrag Nederland-België. In geschil is of Nederland het heffingsrecht heeft over de Aegon- en Honeywell-uitkeringen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat Nederland het heffingsrecht heeft over de Aegon-uitkering en over een deel van de Honeywell-uitkering. Niet in geschil is dat de inleg voor de Honeywell-uitkering in Nederland fiscaal gefacilieerd is opgebouwd. Voor wat betreft de Aegon-uitkering acht de rechtbank aannemelijk dat X die uitkering fiscaal gefacilieerd heeft opgebouwd, ondanks het ontbreken van bewijsstukken. De Aegon-uitkering wordt niet progressief in de Belgische heffing betrokken en de Honeywell-uitkering wordt voor een deel (356/444e deel) niet in de Belgische heffing betrokken. De rechtbank volgt het betoog van de inspecteur niet dat de ‘voor zover’-bepaling alleen betrekking heeft op de voorwaarde van de fiscale faciliëring. De ‘voor zover’-bepaling staat immers vóór de cumulatieve opsomming van de voorwaarden waaraan de uitkeringen moeten voldoen zodat Nederland het heffingsrecht verkrijgt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dat Nederland de uitkering in de Nederlandse heffing mag betrekken voor dat deel dat niet in België wordt belast. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Editie: 22 mei
Informatiesoort: VN Vandaag