X werkt in 2018 fulltime als piloot in het Verenigd Koninkrijk (VK) en beschikt in zijn standplaats Luton over een gemeubileerd appartement. Officieel woont X echter nog steeds in de huurwoning van zijn vriendin in Nederland. In geschil is of Nederland heffingsbevoegd is over zijn loon. Niet in geschil is dat X over een dubbele woonplaats beschikt, zodat de tiebreaker-bepaling van het Verdrag uitkomst moet geven. Uit zijn pinbetalingen volgt dat X in ieder geval 140 dagen in Nederland heeft verbleven en 142 in het VK en dat daarin overlappingen zitten, zodat er niet uit is af te leiden waar hij het meeste verbleef.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat uit het vluchtrooster blijkt dat X heeft gewerkt op de 72 dagen waarop hij niet heeft gepind. Deze dagen worden opgeteld bij de 'VK-pindagen', waaruit volgt X in 2018 gewoonlijk in het VK verbleef en geacht wordt daar te wonen. Nederland is dus niet heffingsbevoegd. Het beroep van X is gegrond. Daarnaast krijgt hij wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 2500.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 4
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Editie: 20 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag