In 2011 wordt een boekenonderzoek ingesteld naar de inkomsten van X over de jaren 2006-2010. Op basis van de gegevens uit het boekenonderzoek en het strafdossier legt de inspecteur IB-(navorderings)aanslagen 2006-2010 op. Daarbij baseert de inspecteur zich op stortingen van grote sommen geld op bankrekeningen van zijn neef en zijn echtgenote. In 2018 wordt X door de rechtbank en in 2023 door het hof veroordeeld voor witwassen.
Hof Amsterdam (V-N 2024/8.1.7) oordeelt dat de inspecteur voor het jaar 2007 overtuigend aantoont dat X minimaal € 273.000 aan inkomsten heeft genoten. X maakt niet aannemelijk dat het hier gaat om casinowinsten. Voor de herkomst van de middelen waarmee de contante stortingen op rekeningen zijn gedaan, heeft X geen enkele geloofwaardige verklaring gegeven. Voor het jaar 2010 maakt de inspecteur niet aannemelijk dat X meer dan € 7810 aan inkomsten niet heeft aangegeven. X' hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67E
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 6
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 18 september
Informatiesoort: VN Vandaag