X houdt in 2016 een aanmerkelijk belang in verschillende vennootschappen, waaronder D LTD en E LTD. Hij beschikt over aan deze LTD's gekoppelde bankpassen, met welke hij verschillende bedragen heeft betaald en opgenomen. In zijn aangifte IB/PVV 2016 geeft X zijn aanmerkelijk belang in de LTD's niet aan. De aanslag IB/PVV 2016 wordt conform de aangifte opgelegd. In 2021 ontvangt de inspecteur informatie van een bank met betrekking tot deze aanmerkelijk belangen. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op. X gaat in bezwaar en beroep. In beroep is in geschil of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan X is opgelegd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag nog niet beschikte over de gegevens waarop hij de navordering heeft gebaseerd. De navorderingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag aan X is opgelegd. Ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag beschikte de inspecteur namelijk nog niet over de door de bank verstrekte gegevens waarop de navordering is gebaseerd. Dat de inspecteur reeds in 2013 bekend zou zijn met het aanmerkelijk belang in de LTD's doet hieraan niet af. Hieruit hoefde de inspecteur niet de gevolgtrekking te maken dat X ook over bankpassen beschikte en het is evenmin ondenkbaar dat een aandelenbelang in de tussentijd is verkocht of verwaterd. Doordat X het aanmerkelijk belang niet in zijn aangifte heeft vermeld, heeft hij de vereiste aangifte niet gedaan. De sanctie van omkering en verzwaring wordt toegepast. Op X rust de last om te doen blijken dat de betalingen en opnames geen verkapte winstuitdelingen waren. Hierin is X niet geslaagd. De navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting en blijft in stand. X' beroep is ongegrond.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 10 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag