X is het niet eens met de weigering van B&W van Hilversum om haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen te wijzigen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verduidelijkt in een overzichtsuitspraak hoe gemeenten moeten omgaan met verzoeken tot wijziging van identiteitsgegevens op grond van art. 2.58 Wet brp. Verzoeken gaan vaak gepaard met bewijsproblemen, vooral als buitenlandse documenten worden overgelegd waarvan de juistheid moeilijk is vast te stellen. Als een verzoek wordt gedaan om identiteitsgegevens te wijzigen, dan moet uit de nieuw ingediende documenten namelijk ’buiten redelijke twijfel’ volgen dat de gegevens die daarin staan, juist zijn. De Afdeling formuleert een nieuw beoordelingskader in drie stappen. Eerst moet de aanvrager aantonen dat het overgelegde stuk een zogenoemd brondocument is. Het moet gaan om een officieel buitenlands document dat volgens de regels is opgesteld door een bevoegde instantie. Vervolgens moet worden beoordeeld of de gegevens in dat document juist zijn. Ten slotte moet aannemelijk zijn dat de gegevens daadwerkelijk op de aanvrager betrekking hebben. Als B&W daarover gemotiveerde twijfels heeft, dan ligt het op de weg van de aanvrager om met aanvullend bewijs, bijvoorbeeld DNA-onderzoek, aan te tonen dat het document op hem of haar ziet. Met toepassing van het nieuwe beoordelingskader oordeelt de Afdeling dat de gegevens uit het paspoort van de vrouw 'buiten redelijke twijfel' vaststaan. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 2.1
Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Rubriek: Belastingrecht algemeen
Editie: 29 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag