
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer zijn regelingen opgenomen voor (i) opeenvolgende verkrijgingen van dezelfde onroerende zaken binnen zes maanden door een andere verkrijger en (ii) voor de opvolgende verkrijging van juridische eigendom en economische eigendom of andersom door dezelfde verkrijger.
De hoofdregel is dat de maatstaf van heffing bij de opvolgende verkrijging wordt verminderd met het bedrag waarover bij de vorige verkrijging overdrachtsbelasting was verschuldigd (maatstafvermindering). In de gevallen dat op de eerdere verkrijging een verlaagd tarief is toegepast geldt daarentegen dat de belasting die ter zake van de vorige verkrijging verschuldigd was in mindering moet worden gebracht op de belasting die bij opvolgende verkrijging verschuldigd is (belastingvermindering).
Per 1 januari 2026 gaat de systematiek van belastingvermindering ook gelden in gevallen waarin de eerdere verkrijging tegen het verlaagde tarief van 8% overdrachtsbelasting is belast. Door de introductie van een ondergrens in deze belastingvermindering wordt voorkomen dat over de tussentijdse waardestijging bij een volgende verkrijging die belast is tegen een lager verlaagd tarief (2%) geen of te weinig belasting wordt geheven. De ondergrens is het bedrag aan belasting dat een opvolgende verkrijger verschuldigd zou zijn als men de hoofdregel (maatstafvermindering) gebruikt voor de berekening van de verschuldigde belasting. Hiermee werd beoogd te voorkomen dat de belastingvermindering hoger is dan dat er cumulatie van belasting is.
Wetingang:
Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 13
[Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron]
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Regelgevende instantie: Staten-Generaal
Editie: 22 september
Informatiesoort: VN Vandaag
Dossiers: Prinsjesdag 2025