X is in 2014 betrokken bij de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, waarbij zich onregelmatigheden zouden hebben voorgedaan. Het OM wil X daarom vervolgen voor het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, niet-ambtelijke omkoping en het schenden van bedrijfsgeheimen. X weet dit te voorkomen door een transactie met het OM aan te gaan. X betaalt € 30.000 en gaat 120 uur onbetaalde arbeid verrichten. Bij het latere strafproces van zijn medeverdachten blijkt echter dat de politie een vals procesverbaal heeft opgemaakt. Schending van bedrijfsgeheimen is namelijk een klachtdelict. Om hieraan te voldoen, is een aanvullend proces verbaal opgemaakt. Het slachtoffer zou toen hebben verklaard: “Ik doe klacht en wens dat er een strafvervolging wordt ingesteld.”. X start vervolgens een civiele procedure tegen de Staat en beroept zich op dwaling. Volgens Hof Den Haag kan in het midden blijven of X zich op dwaling kan beroepen. Hij maakt niet aannemelijk dat de transactie niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. X werd namelijk ook verdacht van het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift en niet-ambtelijke omkoping. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad verklaart het principale beroep van X zonder motivering ongegrond (art. 81 lid 1 RO), maar ziet desondanks wel aanleiding om het voorwaardelijke incidentele beroep van de Staat ten overvloede te behandelen. Er is geen bepaling van het Wetboek van Strafrecht of enige andere geschreven of ongeschreven regel van straf- of publiekrechtelijke aard die zich ertegen verzet dat de civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling overeenkomstige toepassing vinden op een OM-transactie. De transactie kan dus in beginsel worden vernietigd met een beroep op overeenkomstige toepassing van de civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling. Het voorwaardelijke incidentele beroep van de Staat berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het principale beroep van X is ongegrond. X wordt veroordeeld in de kosten van de Staat voor het geding in cassatie, zijnde € 2897 aan verschotten en € 2200 voor salaris, eventueel nog te vermeerderen met wettelijke rente.
Wetsartikelen:
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Civiel recht algemeen, Strafrecht, Inkomstenbelasting, Verbintenissenrecht
Editie: 1 juli
Informatiesoort: VN Vandaag