X is veiligheidsdeskundige en houdt indirect alle aandelen in twee vennootschappen. Voor het jaar 2018 dient X een nihilaangifte IB/PVV in. De vennootschappen doen geen aangiften vennootschapsbelasting en loonbelasting; één vennootschap dient nihilaangiften omzetbelasting in. Uit bankonderzoek blijkt dat deze vennootschap in 2018 ruim 1800 uur tegen een uurtarief van € 90 factureert via een detacheringsbureau voor werkzaamheden die aan X worden toegeschreven. Op de privébankrekening van X worden regelmatig bedragen overgemaakt vanuit de vennootschap, waaronder betalingen met de omschrijving ‘salaris’ en diverse privé-uitgaven, ook in het buitenland. De inspecteur corrigeert het inkomen van X en stelt dit vast op basis van de gefactureerde omzet, verminderd met een kostenpercentage, als gebruikelijk loon. X betwist dit en voert aan dat hij niet gewerkt heeft of dat werkzaamheden door een ander zijn verricht. In geschil is of X de vereiste aangifte heeft gedaan en of de inspecteur het inkomen op basis van een redelijke schatting vaststelt.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X geen inkomsten opgeeft, terwijl uit objectieve gegevens blijkt dat hij in 2018 aanzienlijke werkzaamheden verricht via zijn vennootschap. De omvang van de niet-aangegeven inkomsten is zowel absoluut als relatief aanzienlijk, waardoor X zich bewust moet zijn van het nagelaten opgeven. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. X slaagt er niet in te bewijzen dat de aanslag te hoog is. De inspecteur baseert de schatting op concrete, verifieerbare gegevens zoals facturen, uurlonen en bankafschriften. Deze methode voldoet aan de redelijkheidstoets en is niet willekeurig. Het hof bevestigt daarom het oordeel van de rechtbank.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 11
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 47
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.42
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 26 september
Informatiesoort: VN Vandaag