X huurt in 2018 en 2019 een woning en een loods, waarin de politie in mei 2019 een drugslaboratorium aantreft. X doet voor beide jaren aangifte IB/PVV met een nihil inkomen. De inspecteur maakt voor beide jaren een kasopstelling, waarin uitgaven voor huur, levensonderhoud en investeringen in het laboratorium zijn opgenomen, en legt navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw op met vergrijpboeten en belastingrente. In geschil is of de vereiste aangifte is gedaan, of de kasopstelling een redelijke schatting vormt, en of de boeten terecht zijn opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X voor 2018 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat de kasopstelling een aanzienlijk tekort aan verklaarbare inkomsten laat zien. De rechtbank acht de schatting van de inspecteur redelijk en past omkering en verzwaring van de bewijslast toe. Voor 2019 acht de rechtbank het tekort niet absoluut aanzienlijk, zodat de bewijslast niet wordt omgekeerd. De inspecteur slaagt slechts deels in het bewijs van niet aangegeven inkomsten voor 2019, waardoor de aanslagen en belastingrente voor dat jaar worden verminderd. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete 2019, omdat geen belasting is verschuldigd na vermindering. De vergrijpboete 2018 wordt gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 9 juli
Informatiesoort: VN Vandaag