X is op 28 juni 2019 aangehouden door de politie terwijl hij een bakwagen bestuurt. De politie ondervraagt X, waarbij onder meer wordt gevraagd wat er in de bakwagen zit. Uiteindelijk vragen de politieagenten of zij in de bakwagen mogen kijken. In de bakwagen treffen zij meerdere grote kartonnen dozen ingepakt met folie en spanbanden aan. De politieagenten vragen X of hij de dozen wil openen. X weigert. De politieagenten geven in reactie daarop aan dat zij bevoegd zijn de dozen te openen op grond van art. 5:19 Awb. X geeft naar aanleiding van deze mededeling toestemming om de dozen te openen. Vervolgens treft de politie in de bakwagen 151 dozen met 7562 sloffen sigaretten aan, zonder accijnszegels en met Duitse waarschuwingsteksten. De inspecteur legt vervolgens een naheffingsaanslag accijns op van € 289.291. In geschil is of het bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen en, zo ja, of het toch kan worden gebruikt voor de belastingheffing. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de politieagenten niet bevoegd waren om op grond van art. 5:19 Awb de dozen te doorzoeken. Ook waren er onvoldoende redenen voor de politieagenten om gebruik te maken van hun strafrechtelijke bevoegdheid tot het doorzoeken van de bakwagen. Het bewijs is daarom onrechtmatig verkregen. Volgens het hof kan het onrechtmatig verkregen bewijs niet worden gebruikt voor de belastingheffing, omdat het gebruik daarvan indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Het beroep van X op art. 6 EVRM slaagt ook niet. De naheffingsaanslag wordt vernietigd. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Koopman concludeert, om andere redenen dan het hof, dat weliswaar sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, maar is het niet eens met de conclusie van het hof dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel door de inspecteur ontoelaatbaar moet worden geacht. Het onrechtmatig handelen van de politieambtenaren bestaat volgens de A-G uit de verklaring jegens X dat zij op grond van art. 5:19 Awb bevoegd zijn om de lading te onderzoeken. Zonder nadere motivering is dan niet in te zien waarom dit onrechtmatig handelen van zodanige aard moet worden geacht dat een belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel in zo aanzienlijke mate is geschonden dat het bewijs dient te worden uitgesloten voor de belastingheffing. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 5:11
Algemene wet bestuursrecht 1:6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 72
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 5:19
Instantie: Hoge Raad (Parket)
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Accijns en verbruiksbelastingen
Editie: 29 juli
Informatiesoort: VN Vandaag