Mevrouw A is overleden in 2020. Naar aanleiding van haar IB-overlijdensaangifte (de F-aangifte) over dat jaar is op 1 oktober 2021 een aanslag opgelegd. De erven maken bezwaar, waarna de belastingkorting voor het ab-verlies alsnog hoger is vastgesteld op € 657 (26,25% i.p.v. 25%). De erven stellen de inspecteur in oktober 2022 in gebreke wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar uit september 2019 van A. Dat bezwaar ging over de box 3 heffing vanaf 2017. Er is vervolgens een nieuwe aangifte over 2020 ingediend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10, in plaats van de reeds onherroepelijk vastgestelde € 606. De inspecteur wijst het verzoek om ambtshalve vermindering in verband met het Kerstarrest af. Dit gebeurt door middel van een individuele uitspraak op bezwaar.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het bezwaar valt onder de massaal bezwaar plus voor belastingplichtigen die op grond van het Kerstarrest verzoeken om rechtsherstel inzake box 3. Na de individuele uitspraak op bezwaar van de inspecteur kan beroep worden ingesteld, zodat het beroep ontvankelijk is. Op het bezwaar is ten onrechte bij individuele uitspraak op bezwaar beslist. Die uitspraak wordt daarom vernietigd. Het beroep is gegrond. Op het bezwaar moet later nog een inhoudelijke beslissing volgen door een collectieve uitspraak op bezwaar (zie HR 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:963, V-N 2021/29.8). De inspecteur moet wel een proceskostenvergoeding betalen van € 907 en het griffierecht vergoeden.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 9.7
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 25E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 25F
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 6 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag