X VOF houdt zich bezig met lokaal welzijnswerk en ontwikkelingsgerichte zorginstelling. In juli 2014 richten de vennoten van de VOF, samen met mevrouw A, stichting Y op. Stichting Y houdt zich bezig met ambulante jeugdzorg en het verlenen van mediërende levensloopbegeleiding aan jongeren. In september 2014 hebben X VOF en Stichting Y afspraken gemaakt voor de overdracht van bedrijf Z. Hiervoor zijn een viertal overeenkomsten opgesteld, waaronder de overeenkomst ‘Afspraken overdracht bedrijf Z’ en de ‘Overeenkomst recht van gebruik’. Uit de ‘Afspraken overdracht bedrijf Z’ volgt dat de onderneming Z wordt verkocht, exclusief de ‘naam B’ en software. Uit de ‘overeenkomst recht van gebruik’ blijkt dat stichting Y gedurende een periode van tien jaar gebruik mag maken van de software. In de jaren na 2014 ontstaat een meningsverschil over de waarde van de overgedragen onderneming. Omdat de onderlinge verhoudingen verslechteren wordt in 2018 een mediation-traject gestart. Dit traject leidt tot een vaststellingsovereenkomst, op grond waarvan stichting Y € 330.000, exclusief BTW, moet betalen aan X VOF. In geschil is of art. 37d Wet OB 1968 van toepassing is op de door X VOF ontvangen vergoeding uit hoofde van de VSO.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat niet aannemelijk is dat de in de VSO overeengekomen vergoeding is betaald voor onderdelen van de onderneming die in 2014 al zijn overgedragen aan Stichting Y. Art. 37d Wet OB 1968 is niet van toepassing. X VOF en Stichting Y hadden in 2014 niet de bedoeling om de naam B en de software over te dragen. Ook waren partijen zich hiervan bewust. Hetgeen partijen daarover in 2019 hebben opgenomen in de VSO, leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep van X VOF is ongegrond.
Wetingang:
Wet op de omzetbelasting 1968 artikel 37D
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 5 december
Informatiesoort: VN Vandaag