Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning niet voldoende onderbouwt met vergelijkbare referentiewoningen. De rechtbank stelt de waarde daarom in goede justitie lager vast.

X is eigenaar van een vrijstaande woning met bouwjaar 1974. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde per 1 januari 2023 vast op € 944.000 en legt gelijktijdig de aanslag onroerendezaakbelastingen op. X maakt bezwaar en voert aan dat de waarde maximaal € 900.000 bedraagt. De heffingsambtenaar handhaaft de waarde in bezwaar en onderbouwt deze in beroep met een taxatiematrix. In geschil is of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning voldoende onderbouwt met vergelijkbare referentiewoningen en of de waarde te hoog is vastgesteld.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk maakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank constateert dat de gebruikte referentiewoningen aanzienlijke verschillen vertonen in gebruiks- en grondoppervlakte en dat essentiële informatie over de koopdata en indexering ontbreekt. Hierdoor acht de rechtbank de taxatiematrix niet bruikbaar als onderbouwing. Omdat X geen eigen berekening voor een alternatieve waarde aanlevert, stelt de rechtbank de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 910.000. Het beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Editie: 26 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen