De Hoge Raad oordeelt dat ook een vergrijpboete kan worden opgelegd als de belastingplichtige niet of niet correct is uitgenodigd om aangifte te doen, en ook als de inspecteur hem – na een correcte uitnodiging tot het doen van aangifte en het verstrijken van de daarbij gestelde termijn – niet heeft aangemaand om de aangifte alsnog binnen een daarbij gestelde termijn te doen.

X is afkomstig uit Polen en werkt als zorgverlener in Nederland. In 2020 verstrekt de bank op verzoek van de inspecteur de financiële gegevens van X over de afgelopen vijf jaar. Hieruit blijkt volgens de inspecteur dat X niet al zijn inkomsten heeft verantwoord. Over 2017 zijn vervolgens navorderingsaanslagen in de IB-sfeer met 50% vergrijpboeten opgelegd. X stelt in hoger beroep dat hij geen uitnodiging tot het doen van de aangifte heeft ontvangen, zodat de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden maakt de inspecteur aannemelijk dat X meer inkomsten heeft genoten, maar niet dat hij is uitgenodigd om de aangifte te doen. Het maakt niet uit dat X kennelijk op 1 maart de vooringevulde aangifte heeft geopend en deze vóór 1 mei heeft ingediend. De Belastingdienst voert jaarlijks grote publiekscampagnes, zodat niet is uitgesloten dat X ‘spontaan’ aangifte heeft gedaan. De boeten worden daarom vernietigd (vgl. HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1341, V-N 2022/42.17).

De Hoge Raad oordeelt dat op grond van art. 67e lid 1 AWR ook een vergrijpboete kan worden opgelegd als de belastingplichtige niet of niet correct is uitgenodigd om aangifte te doen, en ook als de inspecteur hem – na een correcte uitnodiging tot het doen van aangifte en het verstrijken van de daarbij gestelde termijn – niet heeft aangemaand om de aangifte alsnog binnen een daarbij gestelde termijn te doen. Het incidentele beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof 's-Hertogenbosch voor een hernieuwde beoordeling van het geschil met betrekking tot de vergrijpboeten. In verband met de invoering van art. 9 lid 4 AWR per 1 januari 2020 wordt nog opgemerkt dat voor het opleggen van een vergrijpboete op grond van art. 67d lid 1 AWR wegens het onjuist of onvolledig doen van aangifte, voor deze datum was vereist dat de betrokkene was uitgenodigd tot het doen van aangifte, maar niet dat hij daartoe naderhand ook was aangemaand. Dit was van overeenkomstige toepassing op de omkering van de bewijslast wegens het niet-doen van de vereiste aangifte.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67D

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67E

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 9

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 25

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 13 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

699

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen