De aandelen B BV worden gehouden door Y, de echtgenoot van belanghebbende, X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een VPB-navorderingsaanslag 2007 op aan B BV, omdat een door B BV aan SPF C betaalde licentievergoeding volgens hem onzakelijk is en dus een uitdeling vormt. Daar gaat de inspecteur ook vanuit bij het opleggen van de VPB-(navorderings)aanslagen 2008-2015. Bij het opleggen van de IB-(navorderings)aanslagen aan X en Y neemt de inspecteur vervolgens uitdelingen in aanmerking. X is het hier niet mee eens. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat sprake is van verkapte winstuitdelingen door B BV aan Y omdat de overeengekomen licentieovereenkomst onzakelijk is wat betreft de overeengekomen licentievergoeding. De zakelijke vergoeding wordt vastgesteld op 10% van de omzet voor de jaren 2007-2013. Vanaf 2014 bedraagt de zakelijke vergoeding nihil omdat voor die jaren geen facturen zijn uitgereikt en er ook geen betalingen hebben plaatsgevonden. Het hof verwijst hierbij naar de uitspraak in de zaak van B BV (23 oktober 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3305, V-N 2025/13.1.1). De uitgaven zijn voor het grootste gedeelte gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Het hof vermindert diverse (navorderings)aanslagen. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het hof zijn conclusie, dat B BV en X zich bewust (moeten) zijn geweest dat de licentie-vergoedingen voor het grootste deel zijn uitgegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van X, onvoldoende onderbouwt. Dat sprake is van een wanverhouding tussen de vergoeding in verhouding tot het nut voor de onderneming van de BV is daartoe onvoldoende. De A-G wijst er daarbij onder andere op dat het hof niet heeft onderzocht wie er achter SPF C zit. De A-G gaat ook nog in op de stelling van X dat bij haar geen sprake is van bewustheid van een beoordelingsbedoeling. Volgens de A-G is dat ook niet nodig, als sprake is van ab-inkomen. Uit de wet volgt dan een toerekening aan beide echtelieden van 50%. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de feitenrechter.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Instantie: Hoge Raad (Parket)
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 10 september
Informatiesoort: VN Vandaag