X vraagt op 5 december 2018 een omgevingsvergunning aan voor het transformeren van een buurthuis naar een woongebouw met dertien woningen. Als geschatte kosten voor de werkzaamheden geeft X € 215.282 exclusief omzetbelasting op. In afwijking van de door X opgegeven bouwkosten, houdt de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanslag rekening met een heffingsmaatstaf van € 800.000 aan bouwkosten. In eerste aanleg past Rechtbank Rotterdam voor de bewijslastverdeling naar analogie het arrest-Oostflakkee (HR 14 oktober 2005 40299, BNB 2005/378, V-N 2005/54.23) toe, oordeelt dat geen van de partijen de maatstaf van heffing aannemelijk maakt en schat de maatstaf van heffing op € 700.000. In hoger beroep is onder andere in geschil of de nader vastgestelde heffingsmaatstaf van € 700.000 te hoog is en zo ja, op welk bedrag de totale bouwkosten dan moeten worden vastgesteld.
Hof Den Haag (V-N 2024/30.1.3) oordeelt dat de verschuiving van de bewijsregels uit het arrest-Oostflakkee over de verdeling van de bewijslast in WOZ-zaken niet analoog toepasbaar is op geschillen over de heffingsmaatstaf van een leges omgevingsvergunning. De normale bewijslastverdeling blijft van toepassing. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat de door X verdedigde heffingsmaatstaf te laag is. Hij slaagt er echter niet in aannemelijk te maken hoeveel de heffingsmaatstaf te laag is. Ten behoeve van een definitieve beslechting van het geschil schat het hof de heffingsmaatstaf op € 700.000 overeenkomstig het oordeel van de Rechtbank Rotterdam. X’ hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingen van lagere overheden
Editie: 4 december
Informatiesoort: VN Vandaag