X en haar partner kopen begin 2024 een deel van een voormalige langgevelboerderij. Oorspronkelijk was dit deel in gebruik als schuur. In geschil is welk tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van toepassing is. Volgens X is dit het verlaagde 2%-woningtarief, omdat de vorige eigenaar er al een betonvloer had gestort en nutsvoorzieningen had aangelegd. Volgens de inspecteur kwalificeert de schuur niet als woning en is bij de voldoening op aangifte terecht het 10,4%-tarief toegepast.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de onroerende zaak op het moment van de overdracht naar zijn aard tot bewoning is bestemd. X heeft vooraf slechts voorbereidingen getroffen voor de verbouwing, zoals het sluiten van een aannemingsovereenkomst en het plannen van de verbouwing. De aanleg van een betonvloer en nutsvoorzieningen heeft niet tot gevolg dat naar zijn aard al een woning is ontstaan. De bestaande fundering kan niet worden aangemerkt als een fundering die in het kader van een nieuwe woning in aanbouw is aangebracht. De heffing is ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Er is geen bijzondere omstandigheid die door de wetgever niet of niet ten volle was voorzien. Het beroep van X is ongegrond.
Wetingang:
Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 14
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 6 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag