Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de splitsingsvrijstelling van toepassing is op de verkrijging van de aandelen in C BV door X BV. Dit volgt uit de tekst van de wet. De toepasselijke bepalingen staan toepassing van de vrijstelling niet in de weg. Daarbij geldt dat de bedoeling van de besluitgever diffuus is.

Belanghebbende, X BV, en B BV houden ieder 50% van de aandelen in A BV. In verband met onenigheid over de verdere bedrijfsvoering en investeringsbeslissingen vindt in 2020 een zuivere juridische splitsing van A BV plaats. Bij deze splitsing verkrijgt X BV alle aandelen in C BV, een OZL in de zin van art. 4 WBR. De onroerende zaken van A BV, die zijn gelegen in Nederland en Duitsland, gaan over naar C BV. De inspecteur acht de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel h Wet BRV 1970 juncto art. 5c Uitv. besl. BRV 1971 weliswaar van toepassing op de verkrijging van de Nederlandse onroerende zaak, maar niet op de in verband met de splitsing aan X BV uitgereikte aandelen in C BV. Volgens de inspecteur is overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde waarmee het (middellijke) belang van X ten aanzien van de onroerende zaken direct na de splitsing is toegenomen ten opzichte van het (middellijke) belang direct voor de splitsing. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X BV door de (zuivere juridische) splitsing van A BV van rechtswege aandeelhouder is geworden in C BV. Een afzonderlijke, van de juridische splitsing te onderscheiden uitreiking van aandelen in C BV aan X BV doet zich daarbij volgens de rechtbank niet voor. De rechtbank overweegt daarbij dat, naast de verkrijging door C BV van de onroerende zaken van A BV, ook sprake is van een verkrijging door X BV van de aandelen in C BV. Deze verkrijging door X BV vloeit rechtstreeks en van rechtswege voort uit de juridische splitsing. De vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel h Wet BRV 1970 is van toepassing. De rechtbank verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis en vernietigt de opgelegde naheffingsaanslag.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de splitsingsvrijstelling van toepassing is op de tweede verkrijging, de verkrijging van de aandelen in C BV door X BV. Dit volgt uit de tekst van de wet. Het hof overweegt daarbij dat noch de tekst van de wet noch de tekst van het Uitv. besl. BRV 1971 in casu aan toepassing van de vrijstelling in de weg staat en dat de bedoeling van de besluitgever diffuus is. Verder wijst het hof nog op het doorkijkarrest van de Hoge Raad van 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110, V-N 2018/65.13). Daarin wordt heel ruim verwezen naar ‘een vrijstelling ingevolge art. 15 Wet BRV’. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 5c

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Editie: 13 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

268

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen