De vader van mevrouw X houdt alle aandelen in A BV. A BV houdt 5% van de aandelen in C BV, waarvan X en haar broer ieder al 47,5% bezitten. In het kader van de bedrijfsopvolging schenkt de vader in 2021 zijn aandelen A BV voor gelijke delen aan X en haar broer. In geschil is of A BV een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) is en of X € 37.000 overdrachtsbelasting is verschuldigd. A BV houdt via een STAK alle certificaten in C BV met vier dochter-BV's (de C-groep). Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is X overdrachtsbelasting verschuldigd. In hoger beroep is in geschil of A BV haar belang in de C-groep moet consolideren en of dit volgens X betekent dat A BV niet aan de 70%-doeleis voldoet en dus geen OZR is.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het samengetelde 52,5% economische belang van X en A BV in de C-groep als een aanmerkelijk belang kwalificeert, zodat A BV haar belang moet consolideren. De bedrijfsgebouwen van de groep worden door de consolidatie geacht voor 5% te worden gebruikt in de toegerekende eigen onderneming van A BV en voor 95% te worden verhuurd (exploitatie). Er wordt met dit laatste dus voldaan aan de 70%-doeleis. A BV kwalificeert als OZR en X is vanwege de verkrijging van haar aanmerkelijk belang in A BV overdrachtsbelasting verschuldigd. Het maakt niet uit dat de vader in het bestuur van de STAK zit en aldus éénderde van de zeggenschap heeft. Dit heeft geen invloed op de consolidatie. Ondanks dat het hoger beroep van X ongegrond is, krijgt zij wel een proceskosten- en griffierechtvergoeding (€ 1814 en € 136). De inspecteur had haar verzoek om sprongcassatie namelijk aan hogerhand moeten voorleggen. De feiten stonden na eerste aanleg namelijk niet meer ter discussie. Daarnaast krijgt X € 500 wegens het overschrijden van de redelijke termijn.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 3

Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 4

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 28

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.74

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.75