X, haar echtgenoot en hun dochter lijden (onder meer) aan het Ehlers-Danlos syndroom. In geschil is welke zorgkosten in 2017 en 2018 aftrekbaar zijn. Met betrekking tot de navorderingsaanslag 2017 had de inspecteur in augustus 2019 al uitspraak op bezwaar gedaan. De voormalige gemachtigde van X stuurt hierover pas in oktober 2021 een brief naar de Belastingdienst. De inspecteur stuurt die als beroepschrift door naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep vervolgens wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaart. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het beroep door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het handelen of nalaten van de gemachtigde komt in beginsel voor risico van X. Het maakt niet uit dat de gemachtigde in januari 2022 is overleden. In oktober 2021 had de gemachtigde namelijk zelf nog tijdig beroep ingesteld met betrekking tot de aanslag van 2018. Het overlijden van de gemachtigde maakt de termijnoverschrijding dus niet verschoonbaar. In hoger beroep overlegt X alsnog twee extra dieetverklaringen, waaruit de inspecteur concludeert dat de aftrek dieetkosten € 1100 hoger moet zijn dan in eerste aanleg is vastgesteld. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond. De redelijke termijn in eerste aanleg wordt gekort in verband met de bijzondere omstandigheid dat pas na ruim twee jaar nadat uitspraak op bezwaar was gedaan beroep is ingesteld. De overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is slechts drie maanden. X heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 500.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:15
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 26 juni
Informatiesoort: VN Vandaag