De ouders van X kopen op 6 februari 2007 een boerderij. Op 6 juli 2007 verkopen de ouders onder andere deze boerderij aan X en haar broer en zus. Daarbij hebben de ouders wel een regulier pachtrecht voorbehouden voor het gebruik van de onroerende zaken in een landbouwbedrijf. X geeft haar aandeel in de boerderij aan in box 3. Volgens de inspecteur is echter sprake van sprake van een ongebruikelijke TBS waarvan het resultaat bij X in box 1 in de belastingheffing moet worden betrokken. Omdat de pacht in 2016 is beëindigd, neemt de inspecteur een bedrag van € 250.000 in aanmerking als TBS-resultaat in verband met de aangroei van de waarde in verpachte staat naar de waarde in onverpachte staat.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat bij de terbeschikkingstelling van de boerderij aan de ouders sprake is van een ongebruikelijke TBS. Dat er onderdelen van dat geheel van (rechts)handelingen op zichzelf beschouwd niet onzakelijk of ongebruikelijk zijn, doet daar niet aan af. Niet van belang is dat de inspecteur bij het vaststellen van de IB-aanslag 2007 van de moeder de prijs voor de verkoop van de onroerende zaken als zakelijk heeft aangemerkt. Dit houdt namelijk nog niet in dat sprake is van een niet-ongebruikelijke TBS. De rechtbank verwijst hierbij naar de procedure over het jaar 2014 (Hof Den Haag, 28 april 2021, 20/00522, ECLI:NL:GHDHA:2021:800, V-N 2021/31.1.6). Het samenstel van rechtshandelingen zou zich tussen derden die geen familie zijn, niet hebben voorgedaan. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.91