Fiscalist X houdt via zijn BV’s aandelen in een Spaanse vennootschap. De zetels van de BV’s worden per 1 augustus 2015 verplaatst naar België en X emigreert op 5 augustus 2015 naar Spanje. Voor het jaar 2015 doet X aangifte naar een negatief inkomen uit werk en woning van € 6544. De inspecteur corrigeert het inkomen op diverse punten, waarbij hij het box 1-inkomen vaststelt op € 1,1 mln. en het box 2-inkomen op € 1,6 mln. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de correcties met betrekking tot de uitdeling en de hypotheekrenteaftrek onterecht zijn. Na heropening van het onderzoek is alleen nog in geschil of de pensioen- en lijfrenteaanspraken, door de zetelverplaatsing, in aanmerking moeten worden genomen als loon uit vroegere dienstbetrekking.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2025/9.1.1) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de pensioen- en lijfrenteaanspraken in 2015 feitelijk voorwerp van zekerheid zijn geworden. Het hof wijst erop dat het privévermogen van X in 2015 is afgenomen met € 415.123 (€ 76.795 (toename schulden) + € 338.328 (waardedaling van de BV’s)). Het vermogen van X was vlak voor de emigratie € 397.241 negatief, terwijl de bezittingen en de schulden van X ultimo 2014 in evenwicht waren. Volgens het hof kan het dan niet anders zijn dan dat het negatieve privévermogen van € 397.241 per 1 augustus 2015 in 2015 is ontstaan. Het gelijk is aan de inspecteur. Het hof vernietigt de uitspraken van de rechtbank en handhaaft de aanslag. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.80
Wet op de loonbelasting 1964 artikel 19A
Wet op de loonbelasting 1964 artikel 19B
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 artikel 10CA
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht
Editie: 18 september
Informatiesoort: VN Vandaag