X is eigenaar van een appartement waarvan de heffingsambtenaar per waardepeildatum 1 januari 2023 de WOZ-waarde vaststelt op € 183.000. Op 30 september 2024 meldt X schade bij een schade-instituut. Een deskundige constateert vijftien schadegevallen door mijnbouw met herstelkosten van € 12.308,30. X stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de schade en slechte staat van onderhoud, en verwijst naar lagere WOZ-waardes van vergelijkbare appartementen. De heffingsambtenaar onderbouwt de waarde met verkoopcijfers van vergelijkbare appartementen, waaronder één in hetzelfde gebouw.
In geschil is of een persoonlijk recht op schadevergoeding voor aardbevingsschade kan worden meegenomen bij de WOZ-waardering.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat waarderingsficties van de Wet WOZ persoonlijke rechten en plichten uitsluiten bij de waardebepaling. De waardering vindt plaats naar de staat van de onroerende zaak op de toestandsdatum, waarbij alleen fysieke schade en onderhoudstoestand relevant zijn. De referentiematrix en verkoopcijfers van vergelijkbare appartementen, inclusief een goed vergelijkbaar object met mijnbouwschade, vormen voldoende onderbouwing dat de waarde niet te hoog is. De schadevergoeding van het schade-instituut speelt geen rol. Het beroep is ongegrond; de waarde en de aanslag blijven in stand.
Wetingang:
Wet waardering onroerende zaken artikel 17
Wet waardering onroerende zaken artikel 18
Wet waardering onroerende zaken artikel 18
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Verbintenissenrecht
Editie: 9 december
Informatiesoort: VN Vandaag