
In het wetsvoorstel zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Inkomstenbelasting. Loonbelasting
-
Het tarief in de eerste schijf wordt verlaagd naar 35,70%; het tarief in de tweede schijf wordt verhoogd naar 37,56%. Het tarief in de derde schijf blijft 49,5%. De grens van de eerste schijf is € 38.883; die van de tweede schijf € 79.137. Voor belastingplichtigen ouder dan AOW geldt in de eerste schijf een tarief van 17,80%.
-
De bijtellingsregeling voor fietsen wordt, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020, aangepast door expliciet te regelen dat als deelfietsen en andere fietsen niet of slechts incidenteel (niet meer dan bijkomstig ofwel 10%) bij het woon- of verblijfadres van de werknemer worden gestald een bijtelling van nihil geldt. Voor de aan een onder de inkomstenbelasting vallende ondernemer (IB-ondernemer) ter beschikking staande fiets wordt een soortgelijke wijziging voorgesteld.
-
Voorgesteld wordt de tabelcorrectiefactor per 1 januari 2026 beperkt toe te passen. Ook in het wetsvoorstel Wet behoud verlaagde BTW-tarief op cultuur, media en sport, wordt een beperking van de toepassing van de inflatiecorrectie voorgesteld. Deze twee wijzigingen samen betekenen dat de toe te passen inflatiecorrectie voor 2026 voor 52,8% wordt toegepast. In dat geval wordt de te hanteren indexatiefactor vastgesteld op 1,015312.
Inkomstenbelasting
-
De grondslag voor inkomen uit een zogenoemd middellijk gehouden lucratief belang wordt verbreed door middel van een multiplier, als de voordelen vanwege toepassing van de zogenoemde aanmerkelijkbelangvariant (de doorstootregeling) in box 2 zijn belast. Hierdoor wordt de belastingdruk op de betreffende voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang via deze grondslagverbredende multiplier in box 2 verhoogd tot maximaal 36%.
-
Er wordt een maatregel voorgesteld om een onwenselijke structuur te kunnen tegengaan in de lucratiefbelangregeling. Het gaat om de situatie dat een belastingplichtige een lucratief belang middellijk houdt via een vennootschap waarin hij geen aanmerkelijk belang heeft, maar later een aanmerkelijk belang ontstaat, waardoor de aanmerkelijkbelangvariant in de huidige regeling direct kan worden toegepast op alle inkomsten uit het lucratieve belang, mits ten minste 95% daarvan als inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten. Voorgesteld wordt dat het voordeel dat ontstaat bij de sfeerovergang van box 3 naar box 2 alsnog wordt belast in box 1 als inkomen uit lucratief belang waarop de aanmerkelijkbelangvariant niet van toepassing is.
-
De berekeningswijze van het forfait voor overige bezittingen in box 3 wordt aangepast door een aanpassing van de wettelijke formule. Het forfait voor overige bezittingen per 2026, wordt verhoogd tot 7,78%.
-
Verder wordt het heffingvrije vermogen verlaagd van € 57.684 naar € 51.396.
-
De berekening van het werkelijke rendement in de box 3-tegenbewijsregeling wordt met terugwerkende kracht tot 25 augustus 2025, 16.00 uur (V-N 2025/38.4) aangepast. Hiermee moet belastingontwijking worden tegengegaan door de aankoop van obligaties met aangegroeide rente. Bij het toepassen van de tegenbewijsregeling vervalt de waarderingsregel voor beursgenoteerde effecten voor obligaties en voor met obligaties vergelijkbare effecten. Obligaties en vergelijkbare effecten moeten dan worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Dit is de waarde inclusief aangegroeide rente. Daarnaast wordt voorgesteld om de vrijstelling voor kortlopende termijnen te laten vervallen bij het toepassen van de tegenbewijsregeling. De vrijstelling voor kortlopende termijnen blijft echter wel gelden voor banktegoeden. Overgangsrecht wordt voorgesteld voor bezittingen en schulden die voor 25 augustus 2025, 16.00 uur, al tot het box 3-vermogen van de belastingplichtige behoorden.
-
Zowel de vrijstelling voor groene beleggingen in box 3 als de heffingskorting voor groene beleggingen komen niet per 1 januari 2027, maar per 1 januari 2028 te vervallen. Wel stelt het kabinet een laag bedrag van de vrijstelling voor groene beleggingen voor per 1 januari 2027 van € 200 (voor partners € 400).
Inkomstenbelasting. Successiewet
-
Niet-marktconform handelende gelieerde partijen worden uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio. Het gaat om codificatie van twee arresten van de Hoge Raad (V-N 2015/19.13 en V-N 2016/51.14). Voor deze codificatie is geen wetswijziging nodig, maar dit kan via een algemene maatregel van bestuur worden geregeld. Aan deze aanpassing wordt terugwerkende kracht verleend tot en met de data van deze arresten. Voorgesteld wordt om in zowel de Wet IB 2001 als de SW 1956 te bepalen dat indien de huurprijs, onderscheidenlijk pachtprijs, die tussen gelieerde partijen is overeengekomen zodanig is dat deze tussen willekeurige derden niet overeengekomen zou zijn, deze situatie al direct wordt uitgesloten van de toepassing van de leegwaarderatio. Gelieerde partijen komen niet meer toe aan de toepassing van de tabel van de leegwaarderatio.
Loonbelasting
-
Voorgesteld wordt dat de fiscale drempelvrijstelling voor RVU’s drie jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd vanaf 2026 in stand blijft. Het huidige drempelbedrag (in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering) wordt verhoogd met € 300 bruto per maand. Voorgesteld wordt het bedrag van € 300 jaarlijks te indexeren. Daarnaast wordt het tarief van de pseudo-eindheffing voor een RVU boven de RVU-drempelvrijstelling stapsgewijs te verhogen: 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028. Vanaf 2028 wordt het percentage op 65% gemaximeerd.
-
De werkelijke extraterritoriale kosten (ETK-regeling) wordt versoberd. Deze versobering houdt in dat voor onder de ETK-regeling vallende werknemers de extra kosten van levensonderhoud, waaronder kosten van gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen, en extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst vanaf 2026 uitgesloten worden als onbelast te vergoeden of te verstrekken extraterritoriale kosten.
-
Voor fossiele personenauto’s die vanaf 2027 voor eerst ter beschikking worden gesteld aan werknemers voor privégebruik of woon-werk gaat een pseudo-eindheffing gelden in de loonbelasting. Bestaande gevallen worden gedurende de overgangstermijn niet geraakt. Deze overgangstermijn geldt tot 17 september 2030: vanaf dat moment gaan alle fossiele personenauto’s die voor privégebruik en woon-werk ter beschikking worden gesteld, onder de pseudo-eindheffing vallen. Het belastingtarief bedraagt 12% over de cataloguswaarde voor personenauto’s tot 25 jaar of 12% over de waarde economisch verkeer voor personenauto’s vanaf 25 jaar.
Successiewet
-
Het kabinet acht het onwenselijk dat echtgenoten door middel van een ongelijke breukdelengemeenschap of een verrekenbeding met ongelijke breukdelen vermogen onbelast over kunnen laten gaan (zie ook HR 16 februari 2024, V-N 2024/9.11). Voorgesteld wordt dat hetgeen aan een echtgenoot bij ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap meer toekomt dan de helft van die gemeenschap, belast wordt met erf- of schenkbelasting. Er wordt overgangsrecht voorgesteld dat inhoudt dat de maatregel niet van toepassing is in geval van huwelijkse voorwaarden waarin reeds een ongelijke breukdelengemeenschap of een verrekenbeding met ongelijke breukdelen is overeengekomen voor 16 september 2025, 16:00 uur.
-
Er wordt een fictiebepaling zodanig aangepast dat schenkingen die zijn gedaan binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater geacht worden niet alleen meer voor de toepassing van de erfbelasting, maar ook voor de toepassing van de schenkbelasting krachtens erfrecht door het overlijden van die erflater te zijn verkregen. Daarmee is geen sprake meer van een schenking voor de SW 1956. Het indienen van een aangifte schenkbelasting door de verkrijger, het vaststellen van een aanslag schenkbelasting door de inspecteur en verrekening van betaalde schenkbelasting met de erfbelasting is niet meer nodig. Deze aanpassingen gelden voor het eerst voor schenkingen die maximaal 180 dagen voor 1 januari 2026 zijn gedaan.
-
De SW 1956 wordt zodanig aangepast dat kinderen die niet in familierechtelijke betrekking tot hun biologische ouder staan voor de toepassing van de schenk- en erfbelasting worden gelijkgesteld met kinderen die wel in familierechtelijke betrekking tot hun ouder staan (Zie ook HR 6 september 2024, V-N 2024/39.13).
Successiewet. Fiscaal bestuur(proces)recht
-
De aangiftetermijn erfbelasting wordt verlengd van acht naar twintig maanden na het overlijden. Verder wordt het startmoment van het berekenen van de belastingrente bij de erfbelasting aangepast van acht naar twintig maanden na overlijden. Beide maatregelen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot belastingaanslagen erfbelasting ter zake van overlijdens die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden.
Belasting voor Personenauto’s en Motorrijtuigen
-
Voorgesteld wordt voor emissievrije bijzondere personenauto’s tot en met 2030 hetzelfde tarief te hanteren als reguliere emissievrije personenauto’s. Dat tarief is op dit moment een vaste voet van € 667. Voor emissievrije motorrijwielen wordt voorgesteld om tot en met 2030 een separate vaste voet van € 200 in te voeren.
-
Het kabinet beoogt de voorziene afname van de belastinggrondslag in de BPM door autonome vergroening te mitigeren. Voor de jaren 2026 tot en met 2028 wordt een autonome vergroening van respectievelijk 1,55% (2026), 1,46% (2027) en 1,38% (2028) voorzien. Voorgesteld wordt om dit percentage jaarlijks te verwerken in de tarieftabel zoals die voor de BPM wordt gehanteerd. Hiervoor worden in respectievelijk 2026, 2027 en 2028 de schijfgrenzen, inclusief de grens voor de dieseltoeslag, verlaagd met respectievelijk 1,55%, 1,46% en 1,38%, en worden de tarieven, inclusief het tarief voor de dieseltoeslag, verhoogd met respectievelijk 1,57%, 1,48% en 1,40%.
Motorrijtuigenbelasting
-
Om emissievrije personenauto’s en vergelijkbare benzineauto’s gelijker te belasten in de MRB wordt voorgesteld de tariefkorting te verhogen van 25% naar 30% in de periode 2026 – 2028. In 2029 blijft de tariefkorting 25%. De verhoging van de tariefkorting voor emissievrije personenauto’s in de jaren 2026 - 2028 gaat ook gelden voor de provinciale opcenten. De maatregel geldt ook voor emissievrije kampeerauto’s. De tariefkorting voor een emissievrije kampeerauto wordt berekend over het halftarief zoals dat met ingang van 1 januari 2026 als gevolg van het Belastingplan 2024 voor kampeerauto’s van toepassing wordt. De tariefkorting gaat niet gelden voor emissievrije bestelauto’s. Het huidige kwarttarief vervalt per 1 januari 2026.
-
Met ingang van 1 januari 2028 worden de twee kwarttarieven voor bijzondere categorieën voertuigen in de MRB beëindigd. Het gaat om motorrijtuigen die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats en motorrijtuigen die worden gehouden door kermis- of circusexploitanten en worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.
Accijnzen
-
Het kabinet stelt voor om de accijnstarieven per 1 januari 2026 niet te verhogen en nog een jaar gelijk te houden (aan het niveau van 1 juli 2023). Dit geldt voor ongelode benzine, diesel en LPG en wel tot 1 januari 2027. Door wederom niet te indexeren wordt de accijnskorting voor 2026 de facto ruimer dan de accijnskorting in voorgaande jaren.
Verbruiksbelastingen
-
De vormgeving van de zuiveluitzondering in de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken wordt aangepast. Het kabinet stelt voor alleen nog zuiveldranken van de verbruiksbelasting uit te zonderen die niet gezoet en aromatisch zijn en waaraan geen geur- of smaakstoffen zijn toegevoegd. Ook stelt het kabinet voor het begrip limonade in de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (WVAD) te wijzigen in “overige alcoholvrije drank”. Het gebruik van het begrip limonade leidt in de praktijk namelijk tot onduidelijkheid.
Milieuheffingen
-
In de belasting op leidingwater wordt primair 1) het heffingsplafond geschrapt, 2) de belastinggrondslag versmald naar water van drinkwaterkwaliteit en 3) de zogenoemde 1000 klantenregeling afgeschaft. Het stapsgewijs aanscherpen van het heffingsplafond betekent: ophoging van het heffingsplafond tot 50.000 kubieke meter per 2026 en afschaffing van het heffingsplafond per 2027.
-
Het kabinet heeft besloten om een polymerenheffing niet in te voeren. Het kabinet stelt daarom de volgende alternatieve maatregelen binnen de CO2-heffing industrie en de afvalstoffenbelasting voor om deze resulterende derving te dekken:
-
Het tarief van de CO2-heffing voor ETS1-en lachgasinstallaties wordt verlaagd naar € 78,67 per ton CO2. Daarnaast wordt de hoeveelheid vrijgestelde rechten verruimd, door de reductiefactor in 2026 te verhogen en na 2026 constant te houden. Deze aanpassingen gelden alleen voor de ETS1- en lachgasinstallaties.
-
Met ingang van 1 januari 2026 wordt de belastingvermindering energiebelasting structureel verhoogd. De verhoging in 2026 is per kwalificerende aansluiting € 9,30.
Koopkrachtmaatregel BES-eilanden
-
Het voorstel is om het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting naar beneden bij te stellen onder gelijktijdige aanpassing (verhoging) van het tarief van de tweede schijf van de inkomstenbelasting om de verlaging van het tarief van de eerste schijf budgetneutraal vorm te geven.
[Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron]
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 17 september
Informatiesoort: VN Vandaag
Dossiers: Prinsjesdag 2025
Rubriek: Belastingrecht algemeen
Focus: Focus