X verzoekt om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar en beroep. Het gaat om een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de WOZ-waarde en de gelijktijdig vastgestelde aanslag onroerendezaakbelasting met dagtekening 23 februari 2024. X doet het verzoek gelijktijdig met de intrekking van zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2024. X trekt het beroep in omdat hij het eens is geworden met de heffingsambtenaar wat betreft de waarde zoals nader bepaald in de uitspraak op bezwaar.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van X, namelijk met betrekking tot de vergoeding van de kosten in bezwaar. X heeft daarom recht op een vergoeding van de kosten voor het instellen van beroep. De omstandigheid dat dit ook informeel opgelost had kunnen worden, doet daaraan niet af. Geen rechtsregel schrijft voor dat X onder bepaalde omstandigheden moet worden geacht af te zien van het instellen van een rechtsmiddel. Daar komt bij dat X pas met de uitleg van de heffingsambtenaar in beroep, inclusief de matrix als nieuw bewijsmiddel, overtuigd is geraakt van de bij uitspraak op bezwaar nader vastgestelde waarde. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.75A
Wet waardering onroerende zaken artikel 30A
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 23 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag