Rechtbank Gelderland oordeelt dat X recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ondanks dat zijn zoon niet het hele jaar bij hem ingeschreven stond. Het verblijf in de tweede woning in Spanje voldoet aan de inschrijvingseis.

X woont in Nederland en heeft een zoon, C. C staat van 2 mei 2013 tot 29 mei 2019 ingeschreven op het adres van X. Vanaf 29 mei 2019 staat C ingeschreven bij zijn moeder in Spanje die daar verblijft sinds zij ziek werd. X heeft een tweede woning in Spanje om bij zijn zoon te kunnen zijn. In 2019 verblijft C 126 dagen bij X, waarvan 86 dagen in de tweede helft van het jaar. X heeft C erkend, maar heeft geen ouderlijk gezag. X is 100% financieel verantwoordelijk voor C, omdat de moeder geen werk heeft. In zijn aangifte IB/PVV 2019 verzoekt X om toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, wat door de inspecteur wordt geweigerd. X gaat in beroep.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat X recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank stelt vast dat C in 2019 148 dagen ingeschreven stond op het woonadres van X, wat minder is dan zes maanden. Echter, volgens art. 44b Uitv. reg. IB 2001 (tekst 2019) kan in bepaalde gevallen toch worden geacht aan de inschrijvingseis te zijn voldaan. Dat is nu het geval. De inschrijving in het bevolkingsregister van de andere ouder in een andere lidstaat kan gelijkgesteld worden aan een inschrijving in de BRP. Het is ook niet noodzakelijk dat er een formele omgangsregeling is. Gezien het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1345, V-N 2022/42.3, is het bovendien voldoende dat C gedurende ten minste de helft van het jaar doorgaans bij X verbleef. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 44b

Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 12 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

240

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen