Hof Den Haag oordeelt dat de raadsheer zich terecht verzoekt te verschonen, omdat haar eerdere professionele contacten met X en diens gemachtigde de schijn van partijdigheid oproepen. De kamer wijst het verschoningsverzoek toe.

X stelt hoger beroep in bij Hof Den Haag. Partijen ontvangen op 29 april 2025 een uitnodiging voor de mondelinge behandeling, waarin de samenstelling van de kamer wordt vermeld. Op 13 mei 2025 dient de raadsheer-plaatsvervanger een schriftelijk verzoek tot verschoning in. Zij geeft aan dat zij X en diens gemachtigde kent uit haar vorige werkkring en dat zij in die functie inhoudelijk contact heeft gehad met de gemachtigde over de rechtsvraag die ook in deze zaak speelt. Tevens heeft zij X destijds doorverwezen naar de gemachtigde. Het verschoningsverzoek wordt buiten zitting behandeld door de kamer voor wrakings- en verschoningsverzoeken ('de kamer'). In geschil is of de raadsheer zich moet verschonen wegens eerdere professionele betrokkenheid bij X en diens gemachtigde.

Hof Den Haag oordeelt dat de raadsheer zich terecht verzoekt te verschonen. De kamer stelt vast dat een rechter in beginsel onpartijdig wordt geacht, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor vooringenomenheid. De kamer overweegt dat de eerdere professionele contacten van de raadsheer met X en diens gemachtigde, waaronder inhoudelijk overleg over de relevante rechtsvraag en een doorverwijzing, objectief de schijn van partijdigheid kunnen wekken. Daarom acht de kamer het verschoningsverzoek gegrond en wijst het toe.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Algemene wet bestuursrecht 8:19

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 6 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

52

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen