Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de berekening van de NSW-faciliteit bij samenloop met de BOR moet plaatsvinden op basis van de liquidatiewaarde. Hiervoor zijn twee afzonderlijke berekeningen nodig.

X erft eind 2019 alle aandelen in Y BV, een fiscaal transparante vennootschap in de zin van art. 7a NSW 1928 met een opengesteld NSW-landgoed. De vennootschap exploiteert een agrarische onderneming, waardoor de BOR van toepassing is. X doet in zijn aangifte erfbelasting een beroep op zowel de BOR als de NSW-faciliteit. X gaat uit van de waarde going concern voor het ondernemingsvermogen. Volgens de berekening van X bedraagt de direct invorderbare erfbelasting € 113.641. De inspecteur hanteert de hogere liquidatiewaarde. Hij berekent de erfbelasting met toepassing van de BOR op € 1,4 mln. Na aftrek van de NSW-faciliteit van € 38.151 bedraagt het aanslagbedrag € 1,36 mln. In geschil is hoe de NSW-faciliteit moet worden berekend bij samenloop met de BOR.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat bij de berekening van de NSW-faciliteit de liquidatiewaarde van het ondernemingsvermogen wordt gebruikt, omdat deze hoger is dan de waarde going concern. De rechtbank past art. 7 NSW 1928 toe door twee berekeningen te maken: erfbelasting volgens aanslag en erfbelasting bij nihilwaardering van het landgoed. De berekening van de inspecteur leidt tot een NSW-faciliteit van € 38.603, wat het invorderbare bedrag van de aanslag correct vermindert. Omdat het grootste deel van het NSW-landgoed al onder de BOR-vrijstelling valt, ziet de NSW-faciliteit slechts op het resterende deel. Daarmee wordt het doel van de NSW bereikt. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Successiewet 1956 artikel 21

Successiewet 1956 artikel 35B

Natuurschoonwet 1928 artikel 7

Natuurschoonwet 1928 artikel 7A

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Editie: 22 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen