X is gehuwd met Y, die enig aandeelhouder is van X BV. In 2006 verstrekt X BV een lening aan de zoon van X en Y, onder onzakelijke voorwaarden. In 2014 waardeert X BV de vordering af naar nihil, maar de Belastingdienst accepteert dit niet vanwege het onzakelijke karakter van de lening. In 2015 gaat de zoon failliet en wordt toegelaten tot de WSNP. In 2018 wordt de slotuitdelingslijst opgemaakt; X BV ontvangt een klein deel van haar vordering, terwijl het restant oninbaar blijft. De inspecteur stelt dat in 2018 sprake is van een winstuitdeling aan X en Y, omdat de restantvordering volgens hem is prijsgegeven.
In geschil is of X in 2018 een restantvordering op de BV prijsgeeft, waardoor sprake is van een uitdeling in de zin van het aanmerkelijk belangregime.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat geen sprake is van het prijsgeven van de restantvordering door X of X BV. De rechtbank stelt vast dat X BV haar volledige vordering bij de curator indient en geen handelingen verricht die wijzen op prijsgeven. Het enkele stilzitten na het verbindend verklaren van de slotuitdelingslijst kwalificeert niet als prijsgeven van de vordering. De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn standpunt dat een materiële uitkomst gelijkstaat aan formeel prijsgeven. De situatie verschilt van de jurisprudentie van de Hoge Raad, omdat geen actieve handeling van prijsgeven is vastgesteld. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking.
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 19 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag