Op 7 maart 2023 constateert een parkeercontroleur dat de auto van X geparkeerd staat zonder betaalde parkeerbelasting. Een naheffingsaanslag wordt onder de ruitenwisser geplaatst. X stelt dat hij geen aanslag aantreft omdat deze is weggewaaid of meegenomen. Op 8 april 2023 ontvangt X een duplicaat en op 10 mei 2023 maakt hij bezwaar. De heffingsambtenaar hoort X op 26 februari 2024 en verklaart het bezwaar op 28 februari 2024 niet-ontvankelijk, maar reageert ook inhoudelijk. X stelt op 9 april 2024 beroep in, uitsluitend over de niet-ontvankelijkverklaring, en vraagt terugwijzing. De heffingsambtenaar voert in zijn verweerschrift zowel procedureel als inhoudelijk verweer. Dit verweerschrift wordt op 6 maart 2025 digitaal geplaatst. X reageert niet en verschijnt niet ter zitting van 31 juli 2025. In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht niet-ontvankelijk verklaart en of terugwijzing nodig is.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaart omdat niet kan worden vastgesteld dat de naheffingsaanslag op 7 maart 2023 is betekend. De beroepstermijn start daarom pas na verzending van het duplicaat op 8 april 2023. Nu tijdig bezwaar is gemaakt, is vernietiging van de uitspraak op bezwaar aangewezen. De rechtbank ziet echter af van terugwijzing omdat de heffingsambtenaar al inhoudelijk op het bezwaar besluit, X in bezwaar is gehoord, en een terugwijzing enkel procedurele vertraging oplevert. Gelet op de feiten en de Verordening parkeerbelastingen is de naheffingsaanslag terecht en blijft deze in stand.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.7
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.8
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 16 september
Informatiesoort: VN Vandaag