De Hoge Raad oordeelt dat als een auto van een bepaald merk, model, type, uitvoering en leeftijd niet voorkomt in een algemeen toegepaste koerslijst, moet de belastingplichtige kiezen tussen waardering op basis van de afschrijvingstabel en waardering met toepassing van de taxatiemethode.

X BV doet in 2016 BPM-aangifte voor diverse gebruikte exclusieve personenauto’s, waaronder twee Ferrari's. In geschil is de naheffingsaanslag van € 61.331. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verlaagt de aanslag tot € 57.774. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat voor twee auto’s alsnog de historische bruto BPM berekend moet worden naar het BPM-tarief van 2015. De aanslag wordt verlaagd tot € 56.730. X BV gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat als een auto van een bepaald merk, model, type, uitvoering en leeftijd niet voorkomt in een algemeen toegepaste koerslijst, moet de belastingplichtige kiezen tussen waardering op basis van de afschrijvingstabel en waardering met toepassing van de taxatiemethode. Als de taxatiemethode wordt toegepast en de auto niet voorkomt in een algemeen toegepaste koerslijst, dan mag de taxateur als referentie voor het benaderen van een reële waardedaling toch gebruik maken van de koerslijst van een andere auto. Als bij de aangifte niet is gekozen voor de taxatiemethode, dan heeft het alsnog voor de rechter overleggen van een taxatierapport geen relevantie meer. Op de belastingplichtige die bij de aangifte de vermindering (afschrijving) aan BPM heeft berekend, rust de last om de juistheid van de catalogusprijs te onderbouwen, zo nodig door vergelijking. De bescherming van art. 110 VWEU ziet niet op situaties waarin incidenteel van een of meer gebruikte gelijksoortige auto’s die in Nederland op het tijdstip van de registratie al in de handel zijn BPM is geheven naar een te lage CO2-uitstoot. Art. 9 lid 1 Wet BPM 1992 bepaalde tot 1 januari 2015 dat als de CO2-uitstoot van een auto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, deze wordt gesteld op 350 gram per km. Uitsluitend wanneer hierdoor niet is uit te sluiten dat voor gelijksoortige auto’s met dezelfde CO2-uitstoot een verschil in BPM-heffing is ontstaan, dwingt art 110 VWEU ertoe om al die gelijksoortige auto’s op gelijke wijze in de heffing te betrekken. Het cassatieberoep is ongegrond. Het beroep van X BV is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt zij wel een immateriële schadevergoeding van € 1500.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 9

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 10

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 6

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie artikel 110

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 6 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

97

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen