Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur terecht het tijdsevenredige premiepercentage toepast bij de berekening van de uitbetaling van de heffingskorting in het jaar waarin X de AOW-leeftijd bereikt.

X is geboren in 1955 en bereikt op 2 juni 2022 de AOW-gerechtigde leeftijd. Gedurende het hele jaar 2022 is X gehuwd en woont in Nederland. Voor het jaar 2022 dient X een aangifte IB/PVV in met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7671, opgebouwd uit een AOW-uitkering van € 5513, buitenlands loon uit vroegere dienstbetrekking van € 2359 en negatieve inkomsten uit overige werkzaamheden van € 201. De inspecteur stelt de definitieve aanslag vast conform de aangifte van X, waarbij hij de gecombineerde heffingskortingen tijdsevenredig berekent vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd halverwege het jaar. Dit leidt tot een uitbetaling van € 33 aan heffingskorting. X stelt dat hij recht heeft op een uitbetaling van een bedrag aan heffingskorting van € 430 in plaats van € 33. Tot de AOW-gerechtigde leeftijd geldt volgens hem het inkomen in die maanden, het reguliere premiepercentage voor de PVV en het gehele bedrag aan algemene heffingskorting, alles herrekend naar bedragen per maand. Daarna geldt pas het lagere tijdsevenredig berekende premiepercentage en het lagere bedrag aan heffingskortingen, toegepast op het inkomen op dat moment. Zonder die knip ontstaat volgens X ongelijkheid. In geschil is of de uitbetaling van de heffingskorting moet worden berekend met een knip per periode of met een tijdsevenredig premiepercentage voor het hele jaar.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het tijdsevenredige premiepercentage correct toepast conform de Regeling Wfsv. De berekening op jaarbasis volgt uit de wet en sluit aan bij de door de Hoge Raad aanvaarde systematiek, waarbij premies ook over inkomen na het bereiken van de AOW-leeftijd mogen worden geheven. De door X voorgestane knipmethode vindt geen basis in wet- of regelgeving. Argumenten over vermeende ongelijkheid of onredelijkheid leiden niet tot een ander oordeel. X' beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Regeling Wfsv artikel 2.6

Regeling Wfsv

Wet financiering sociale verzekeringen artikel 10

Wet financiering sociale verzekeringen artikel 11

Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 8.1

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting, Premieheffing

Editie: 26 september

Informatiesoort: VN Vandaag

69

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen