X is gehuwd met een zelfstandig ondernemer die in 2020 door de COVID-19-pandemie zijn werkzaamheden moest stopzetten. De gemeente heeft aan de echtgenoot een TOZO-uitkering toegekend, die 100% van de gezinsnorm bedraagt. De uitkering is gelijk verdeeld tussen X en haar echtgenoot. X doet aangifte IB/PVV 2020, waarbij zij de TOZO-uitkering niet opgeeft. De inspecteur rekent de helft van de TOZO-uitkering aan X toe en telt deze bij haar belastbaar inkomen uit werk en woning. X gaat in bezwaar en (hoger) beroep. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur de helft van de door de gemeente verstrekte TOZO-uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van X mocht rekenen.
Hof Den Haag (V-N 2025/29.1.2) oordeelt dat de TOZO-uitkering terecht aan beide echtgenoten is toegerekend en belast is met inkomstenbelasting. De TOZO-uitkering is een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die aan beide echtgenoten gezamenlijk toekomt. De uitkering is daarom terecht verdeeld en belast bij beide echtgenoten. X’ beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet, omdat geen sprake is van een uitlating die namens de inspecteur is gedaan. X’ hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Wet inkomstenbelasting 2001 3.101
Wet inkomstenbelasting 2001 3.100
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Editie: 23 juli
Informatiesoort: VN Vandaag
Dossiers: Corona