X woont in Duitsland. X heeft sinds 2011 met zijn echtgenote ook een woning in Nederland. De woning staat X voor eigen gebruik ter beschikking en wordt niet verhuurd. Vanaf 26 oktober 2021 bewoont X de woning. X merkt de woning in zijn aangiften IB/PVV 2017 en 2018 in box 1 aan als toekomstig hoofdverblijf. In geschil is of de woning als box 1-woning kan worden aangemerkt.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de woning van X in Nederland geen eigen woning in box 1 is op basis van art. 3.111 lid 3 Wet IB 2001. Daarvoor moet de woning leeg staan of in aanbouw zijn en uitsluitend bestemd zijn om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren als eigen woning/hoofdverblijf ter beschikking te staan. De woning was in 2017 en 2018 niet meer in aanbouw en stond niet leeg. De woning was immers sinds 2013 voorzien van meubels en het echtpaar verbleef er in 2017 en 2018 regelmatig één of twee weken. De woning en de in Duitsland afgesloten lening vallen bij X – als buitenlands belastingplichtige – in box 3. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen stelt het hof voor 2017 en 2018 vast op € 7008 respectievelijk € 8077.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.111
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 20 november
Informatiesoort: VN Vandaag