X komt in bezwaar en beroep tegen een WOZ-beschikking. Inhoudelijk slagen zijn grieven niet, maar Rechtbank Noord-Holland kent hem wel een immateriëleschadevergoeding (ISV) toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hof Amsterdam matigt deze ISV echter tot € 50. De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam de ISV ten onrechte heeft gematigd van € 500 tot € 50. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond, vernietigt het oordeel van het hof en bevestigt de uitspraak van de rechtbank waar de ISV is vastgesteld op € 500. Verder houdt de Hoge Raad de beslissing over de proceskostenvergoeding aan om X in de gelegenheid te stellen om nadere gegevens te verstrekken. Pas dan kan worden beoordeeld of X als ‘bijzonder geval’ buiten de werkingssfeer van de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en BPM valt (HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, BNB 2025/41, V-N 2025/5.27).
De Hoge Raad oordeelt dat X niet is aan te merken als ‘bijzonder geval’ in de zin van de Wet HVP. X heeft namelijk niet gereageerd op het verzoek van de Hoge Raad om nadere gegevens te verstrekken om te bewijzen dat zijn geval met het oog op vergoeding van die proceskosten is aan te merken als een bijzonder geval. De Hoge Raad kent een proceskostenvergoeding van € 182 toe voor de kosten van X voor het geding in cassatie voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de procedure voor het hof wordt een vergoeding van € 907 toegekend.
Wetingang:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 6
Wet waardering onroerende zaken artikel 30A
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.73
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 15 december
Informatiesoort: VN Vandaag