De grondslag van een DST is doorgaans de omzet uit digitale activiteiten en een DST is vooral gericht op grote multinationale bedrijven met vooral inkomsten uit digitaleactiviteiten. Een DST bedeelt omzet toe op basis van het gebruik van de dienst en vereist geen fysieke aanwezigheid in het land dat heft. Een reden waarom de discussie over een DST in meerdere landen wordt gevoerd, is het ontbreken van consensus over Pijler 1. Op basis van Pijler 1 zouden landen waar bedrijven veel gebruikers of afnemers hebben meer heffingsrechten krijgen. DST’s worden dan afgeschaft.
Naast deze internationale discussies zijn er al landen binnen en buiten de EU die een DST hebben ingevoerd. Tussen deze DST’s zijn grote verschillen te constateren ten aanzien van grondslag, tarief, omzetdrempels en uitzonderingen. In Nederland worden digitale diensten deels al belast met BTW. Het doel van BTW is echter om het uiteindelijke verbruik te belasten terwijl een DST beoogt via een alternatieve manier de winst te belasten. Daarnaast kan BTW niet heffen over ‘gratis’ diensten zoals sociale media. De staatssecretaris merkt op dat het kabinet de voorkeur geeft aan multilaterale maatregelen boven een unilaterale DST. Gezien de demissionaire status van het kabinet worden er echter geen beleidskeuzes gemaakt over dit onderwerp.
Lees ook het thema Digitale economie en belastingheffing.
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Europees belastingrecht, Internationaal belastingrecht
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 25 september
Informatiesoort: VN Vandaag