X heeft samen met haar echtgenoot een eigen woning. Voor de jaren 1997 tot en met 2004 is de WOZ-waarde van die woning bij wijze van compromis tussen X en de gemeente vastgesteld op een lagere WOZ-waarde (€ 90.756). Door de in de aangiften gehanteerde lagere WOZ-waarde te accepteren, wekt de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen dat deze waarde mag worden toegepast. Op 25 juli 2018 zegt de inspecteur dit eerder opgewekte vertrouwen op. X houdt bij het indienen van de aangifte IB/PVV 2018 wederom rekening met de lagere WOZ-waarde van € 90.756. De inspecteur wijkt bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 af van de aangifte en houdt rekening met een hogere WOZ-waarde van € 337.000. X gaat in bezwaar en (hoger) beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het wegnemen van opgewekt vertrouwen niet met terugwerkende kracht mogelijk is. Voor een deel van 2018 heeft X dus nog recht op toepassing van de lagere WOZ-waarde. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur voor de vaststelling van het huurwaardeforfait terecht de hogere WOZ-waarde heeft gehanteerd.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de stelling van belanghebbende dat de lagere WOZ-waarde voor het gehele jaar 2018 moet worden toepast op grond van het compromis, faalt. X brengt geen feiten en/of omstandigheden naar voren op basis waarvan een (verdere) overgangstermijn zou moeten worden gegund. X heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur ten aanzien van door haar opgevoerde voorheffingen en giften. Aan haar komt op dit punt dus geen in rechte te beschermen vertrouwen toe. X' hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.32
Wet waardering onroerende zaken 16
Wet inkomstenbelasting 2001 3.112
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 31 juli
Informatiesoort: VN Vandaag