X werkt in loondienst en houdt zich sinds 2011 bezig met de ontwikkeling en exploitatie van websites en apps voor relatiebemiddeling en toerisme in onder meer Oekraïne. De resultaten zijn in 2011 tot en met 2017 in totaal bijna € 125.000 negatief. Voor 2018 en 2019 zijn de negatieve resultaten € 37.863 en € 27.324. De aanslagen van 2018 en 2019 zijn conform de aangiften opgelegd. In 2022 stelt de inspecteur na een boekenonderzoek dat er geen bron van inkomen is. In geschil zijn de navorderingsaanslagen over 2018 en 2019, alsmede de aanslagen over 2020 en 2021. Volgens Rechtbank Den Haag is de inspecteur pas na het boekenonderzoek tot het inzicht gekomen dat er vanaf 2018 objectief gezien geen voordeel meer viel te verwachten, zodat er een nieuw feit is voor 2018 en 2019. X stelt in hoger beroep dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn brieven, nadat die het voornemen tot afwijzing van de bezwaren kenbaar had gemaakt.
Hof Den Haag oordeelt dat het zorgvuldigheidsbeginsel in de bezwaarfase is geschonden. Op maandag 14 augustus 2023 – de laatste dag waarop dit kon – is door X persoonlijk een brief bij de Belastingdienst afgegeven. Ondanks het datumstempel van de Belastingdienst op een kopie stelt de inspecteur de brief niet te kennen. Het zoekraken daarvan is op zich al onzorgvuldig. Het is echter ook algemeen bekend dat het intern bij de Belastingdienst enige tijd kost om een persoonlijk afgegeven reactie bij de bezwaarbehandelaar te bezorgen. De uitspraken op bezwaar van 17 augustus 2023 zijn dus veel te snel genomen. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond. De brief van 14 augustus 2023 bevat op zich geen nieuwe informatie. De schending van het zorgvuldigheidsbeginsel noopt daarom slechts tot vergoeding door de inspecteur van de griffierechten.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 2 juli
Informatiesoort: VN Vandaag