X BV exploiteert een administratie- en belastingadvieskantoor en wordt in 2018 ontbonden middels turboliquidatie. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur in 2019 een VPB-navorderingsaanslag 2015 en een OB-naheffingsaanslag 2015 - 2017 op. De inspecteur verzendt de aanslagbiljetten naar het laatst bekende vestigingsadres van X BV. A, de voormalig aandeelhouder van X BV wijst B, de ex-partner van A, en de bewaarder van de boeken en bescheiden, aan als gemachtigde. B maakt bezwaar en gaat vervolgens in (hoger) beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de belastingaanslagen niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Ook is niet voldaan aan de strekking van de regels over bekendmaking. Het hof vernietigt de aan X BV opgelegde aanslagen en merkt nog op dat B, de bewaarder van de boeken en bescheiden, geen vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Koopman concludeert dat het hof ten onrechte de aanslagen vernietigt enkel wegens het ontbreken van een juiste bekendmaking. De staatssecretaris stelt terecht dat een niet-bekendgemaakte aanslag niet in werking treedt, maar wel bestaat en daarom niet hoeft te worden vernietigd. Vernietiging is alleen aan de orde is bij te late, maar wel juiste bekendmaking. Bezwaar en beroep blijven mogelijk via art. 6:10 Awb, maar de aanslagen zijn niet invorderbaar en hebben feitelijk geen betekenis. De A-G adviseert het cassatieberoep ongegrond te verklaren, omdat er voor de staatssecretaris geen in rechte te beschermen belang resteert.
Wetingang:
Invorderingswet 1990 artikel 8