De Hoge Raad verklaart het verzet van X gegrond, omdat zij als betrokkene voor zichzelf hoger beroep heeft ingesteld en niet namens haar ex-echtgenoot. Het hof moet de ontvankelijkheid van haar hoger beroep – met inachtneming van dit arrest - opnieuw beoordelen. 

X trekt met toepassing van art. 2.17 Wet IB 2001 zorgkosten af in de aangifte van haar echtgenoot. Na correctie daarvan door de inspecteur gaat X eerst in bezwaar als de gemachtigde van de echtgenoot. Daarna stelt zij ‘op eigen naam’ beroep in, omdat de relatie inmiddels is beëindigd en zij uit veiligheidsredenen geen contact meer met hem heeft. Rechtbank Noord-Holland handhaaft de aanslag. Volgens Hof Amsterdam is het hoger beroep van X niet-ontvankelijk, omdat geen volmacht van de ex is overgelegd. In de verzetsprocedure overweegt het hof dat aan het zelfstandig recht op beroep van X (art. 26a lid 2 AWR) niet afdoet dat zij op grond van art. 7:1 Awb eerst zelf bezwaar had moeten maken. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad verklaart het verzet van X gegrond, omdat zij voor zichzelf hoger beroep heeft ingesteld en niet namens haar ex. De niet-ontvankelijkverklaring kan dus niet gebaseerd zijn op de omstandigheid dat er geen volmacht van de ex is. Bovendien is X bevoegd om op eigen naam hoger beroep in te stellen, tenzij kan worden vastgesteld dat haar redelijkerwijs te verwijten valt dat zij niet op eigen naam bezwaar heeft gemaakt. Slechts in dat laatste geval zou zij niet bevoegd zijn op eigen naam beroep in te stellen. Het hof moet de ontvankelijkheid van het hoger beroep dus opnieuw beoordelen. Het is niet beslissend of de positie van X door de bestreden uitspraak is verslechterd. Ook indien zo’n verslechtering zich niet voordoet, bestaat de mogelijkheid – afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval – dat art. 6:13 Awb niet aan het aanwenden van een rechtsmiddel in de weg staat. Als het hof tot de conclusie komt dat zich een situatie als bedoeld in art. 6:13 Awb voordoet, dan moet gemotiveerd worden op grond van welke feiten en omstandigheden X in dit opzicht redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Awb Artikel 6:13
Awb Artikel 7:1
AWR Artikel 26a
AWR Artikel 27h lid 1

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

42

Gerelateerde artikelen