De heffingsambtenaar legt voor 2020, 2021 en 2022 aanslagen toeristenbelasting op aan een stichting. X, een vereniging, meldt dat de aanslagen op haar naam moeten komen. Op 6 november 2023 vindt telefonisch overleg plaats tussen X en de heffingsambtenaar, gevolgd door een bevestigende e-mail waarin alleen de aanslag 2022 aan X wordt aangekondigd, zonder voorbehoud voor 2021. Desondanks legt de heffingsambtenaar op 30 november 2023 een nieuwe aanslag 2021 op aan X, die deze onder protest betaalt. X maakt bezwaar en beroept zich op de toezegging dat de aanslag 2021 vernietigd is. In 2024 ontvangt X aanmaningskosten en een dwangbevel. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en stelt dat een onjuiste tenaamstelling geen rechtsgevolg heeft en dat geen toezegging is gedaan dat de aanslag 2021 niet zou volgen. X stelt beroep in tegen het uitblijven van een inhoudelijke beslissing.
In geschil is of de heffingsambtenaar het vertrouwensbeginsel schendt door alsnog de aanslag toeristenbelasting 2021 op te leggen aan X.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X aannemelijk maakt dat zij uit de uitlatingen en bevestigende e-mail van de heffingsambtenaar redelijkerwijs mag afleiden dat de aanslag 2021 niet zou worden opgelegd. De rechtbank betrekt het ontbreken van enig voorbehoud voor 2021, het expliciet noemen van alleen de aanslag 2022, en de geloofwaardige verklaring van X over het telefoongesprek. De wisselende verklaringen van de heffingsambtenaar onderbouwen het oordeel dat het vertrouwen van X gerechtvaardigd is. Hierdoor is sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel en vernietigt de rechtbank de aanslag 2021 en de uitspraak op bezwaar. Het beroep is gegrond.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.20
Besluit proceskosten bestuursrecht artikel 1
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Belastingen van lagere overheden
Editie: 18 november
Informatiesoort: VN Vandaag