De Hoge Raad oordeelt dat de zogenaamde herleidingsmethode niet aansluit bij het wettelijke systeem voor de berekening van de waardevermindering van de BPM voor gebruikte auto’s. Een naheffing kan niet tijdsevenredig worden verminderd in verband met het recht op teruggaaf wegens de latere export van dezelfde auto.

Aan X BV zijn BPM-naheffingsaanslagen opgelegd voor de invoer van elf gebruikte personenauto’s. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vermindert de aanslagen. In hoger beroep claimt X BV voor drie auto’s een aanvullende teruggaaf wegens de latere uitvoer en zij wil voor alle auto's alsnog gebruik maken van een zelf ontwikkelde 'herleidingsmethode'. Volgens Hof 's-Hertogenbosch kan geen rekening worden gehouden met de teruggaaf bij uitvoer van diezelfde auto's. Vanwege de gebruiksduur in Nederland is de teruggaaf bij export bovendien altijd lager dan de reeds betaalde import-BPM (zie HR 13 november 2020, 18/04603, V-N 2020/60.22). Voorts wordt overwogen dat de herleidingsmethode ten onrechte is gebaseerd op de in het kentekenregister genoteerde bruto-BPM. Dit is niet altijd de daadwerkelijk betaalde BPM, maar slechts een rekenkundige herleiding met het oog op de uitvoerbepalingen en welke BPM bij een binnenlandse verkoop buiten de BTW-grondslag mag blijven. X BV gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de herleidingsmethode niet aansluit bij het wettelijke systeem voor de berekening van de waardevermindering van de BPM voor gebruikte auto’s. Dit volgt uit de onderdelen 4.4 tot en met 4.7, 4.11, 4.12, en 4.14 tot en met 4.19 van de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusie van de A-G (ECLI:NL:PHR:2023:1223). Een naheffing kan niet tijdsevenredig worden verminderd in verband met het recht op teruggaaf wegens de latere export van dezelfde auto. De Wet BPM biedt namelijk niet de mogelijkheid bij de naheffing rekening te houden met (een aanspraak op) uitbetaling van een BPM-bedrag bij het beëindigen van de tenaamstelling van dezelfde auto op een later tijdstip. Het EU-recht verplicht hier ook niet hiertoe. Eén en ander volgt uit onderdeel 4.7 van de conclusie van de A-G in samenhang gelezen met onderdeel 4.25 van haar conclusie in de tussen dezelfde partijen bij de Hoge Raad aanhangige zaak 22/03099 (zie V-N 2024/8.17). Het beroep van X BV is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 14 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

30

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen