De Hoge Raad oordeelt dat in een verzetsprocedure nieuwe argumenten naar voren kunnen worden gebracht die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd bij een normale behandeling van de zaak. Er had niet in het midden gelaten mogen worden of de beroepschriften onredelijk laat waren ingediend.

Aan X zijn twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Het bezwaar van X is bij uitspraak op bezwaar in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard. In beroep haalt de heffingsambtenaar bakzeil door te stellen dat het bezwaar toch ontvankelijk was en dat de uitspraak op bezwaar dus niet kan worden gehandhaafd. Het beroep wordt daarom kennelijk gegrond verklaard. Na verzet door X wordt dit oordeel op 31 mei 2018 door Rechtbank Amsterdam bevestigd. In februari 2022 gaat X weer in beroep, omdat de heffingsambtenaar nog steeds geen nieuwe uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De heffingsambtenaar dient geen verweerschrift in. Zonder zitting wordt het beroep van X daarom kennelijk gegrond verklaard (art. 8:54 Awb). Dit keer gaat de heffingsambtenaar in verzet. Hij stelt dat het beroep van X onredelijk laat is ingesteld en dat dit daarom kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt hier niet aan toe, omdat de heffingsambtenaar niet op het beroep had gereageerd. Het college van B&W stelt in sprongcassatie dat is nagelaten om te onderzoeken of het beroep onredelijk laat is ingediend.

De Hoge Raad oordeelt dat in een verzetsprocedure nieuwe argumenten naar voren kunnen worden gebracht die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd bij een normale behandeling van de zaak. De verzetrechter moet het verzet met inachtneming van die argumenten beoordelen (vgl. HR 13 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4296, V-N 2011/25.10 en HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966, V-N 2021/27.17). De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat met het aannemen van de juistheid van de door X verstrekte informatie nog niet kan worden geconcludeerd dat de beroepschriften niet onredelijk laat zijn ingediend. Er had dus niet in het midden gelaten mogen worden of de beroepschriften onredelijk laat waren ingediend. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep wegens niet-tijdig beslissen op bezwaar, geldt als uitgangspunt dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend als het is ingediend meer dan een jaar na het moment waarop het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In casu is het beroep ingesteld ruim drie en een half jaar nadat de eerste uitspraak in beroep, op grond waarvan de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak op de bezwaren moest doen, onherroepelijk is geworden. Er bestaat zodanige twijfel over de juistheid van de tweede uitspraak in beroep, dat het daartegen gerichte verzet gegrond is. De tweede uitspraak vervalt daarom en de rechtbank moet het onderzoek voortzetten in de stand waarin het zich bevond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:31

Algemene wet bestuursrecht 8:54

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Informatiesoort: VN Vandaag

Editie: 2 mei

110

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen