Hof Amsterdam oordeelt dat het verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen niet tijdig is ingediend en daarom terecht is afgewezen.
X verzoekt op 17 mei 2022 om alsnog aangifte te mogen doen voor de jaren 2013 en 2014. De inspecteur vat dit verzoek op als een verzoek om ambtshalve vermindering en wijst het verzoek op 31 mei 2022 af. X maakt bezwaar tegen deze beslissing, maar de inspecteur verklaart het bezwaar op 10 augustus 2022 ongegrond. X stelt vervolgens beroep in bij de rechtbank, die het beroep op 26 februari 2024 ongegrond verklaart. X gaat in hoger beroep bij Hof Amsterdam. X voert aan dat haar psychische gesteldheid en de zorg voor haar partner de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. In geschil is of de inspecteur terecht de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft afgewezen omdat deze na het verstrijken van de termijn genoemd in art. 45aa Uitv.reg. IB 2001 zijn ingediend.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen omdat deze na het verstrijken van de vijfjaarstermijn zijn ingediend. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De argumenten van X met betrekking tot haar financiële situatie en psychische gesteldheid rechtvaardigen geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het hoger beroep van X slaagt niet en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 26 mei
Informatiesoort: VN Vandaag