X Plc. verzoekt op 12 december 2022 om teruggaaf van dividendbelasting over dividend uit 2017. De inspecteur verleent teruggaaf van 5% en wijst het restant van 10% af. Op 29 december 2022 verzoekt X alsnog om het afgewezen deel terug te geven. De inspecteur vraagt aanvullende informatie, die X niet tijdig verstrekt. Op 31 juli 2023 stelt de inspecteur dit verzoek buiten behandeling. X maakt bezwaar tegen deze beslissing. De inspecteur stelt dat het verzoek van 29 december 2022 moet worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering, dat niet voor bezwaar vatbaar is. X betoogt dat het buiten behandeling stellen strijdig is met beginselen van zorgvuldigheid en evenredigheid en beroept zich op rechtszekerheid en vertrouwen.
In geschil is of het herhaalde verzoek om teruggaaf terecht buiten behandeling is gesteld en of dit verzoek als bezwaar geldt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het verzoek van 29 december 2022 feitelijk een bezwaar is tegen de afwijzing van 12 december 2022. De vorm waarin het is ingediend doet hier niet aan af, zodat de inspecteur dit als bezwaar moet behandelen. Materieel betreft het tevens een verzoek om ambtshalve vermindering, dat niet voor bezwaar vatbaar is. De rechtbank verwerpt de stellingen van X over strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het toepassingsbereik van art. 65 AWR. Het wettelijk systeem voorziet in een bezwaar tegen de oorspronkelijke afwijzing en een apart traject voor ambtshalve vermindering. Het beroep is ongegrond, maar de inspecteur moet het stuk alsnog als bezwaar behandelen.
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.15
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 65
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Dividendbelasting
Editie: 9 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag